Cécile Douard

Cécile Douard

Cécile Douard (1866-1941), vrouw in de Borinage.

“Vrouwen kunnen slechts dingen schilderen die geen diepgaande gedachten noch sterke gevoelens of grote virtuositeit vergen. Bloemen, stillevens, elegante voorwerpen, vredige genretaferelen, zachte landschappen, kinderportretten, vriendelijke dieren.” Dit staat in 1884 te lezen in een artikel van het avant-garde tijdschrift L’Art moderne.

Ondanks deze ronduit seksistische vooroordelen telt ons land in de 19de eeuw heel wat dappere kunstenaressen. Sommigen genieten echt erkenning via tentoonstellingen en bestellingen, maar heel weinig onder hen leven voort in onze herinnering. Cécile Douard is één van hen. Vanaf 1883, drie jaar na het vertrek van Vincent Van Gogh, tekent en schildert ze het harde leven van de vrouwen van de Borinage.

Strijd voor gelijke rechten

Cécile Douard groeit op als dochter van een theaterregisseur en een pianiste in een artistiek milieu. Op haar derde beslist de moeder van Cécile om te scheiden en neemt haar dochter mee. Ze leven afwisselend in Brussel en Mons. Cécile loopt school in de eerste secundaire meisjesschool in Brussel, opgericht door Isabelle Gatti de Gamond, en later in Mons in de school van Marie Popelin (de eerste vrouwelijke juriste).

Beide feministes boden jonge meisjes voor het eerst een hoogwaardige secundaire opleiding. Zij zagen het onderwijs als één van de belangrijkste wapens in de strijd voor gelijke rechten.

Op haar 14 (in 1880) is Cécile vastbesloten dat ze kunstschilder wil worden. Dat vrouwen op dat moment niet toegelaten worden tot de kunstacademies zal haar niet weerhouden om door te zetten. Ze krijgt tekenles van Auguste Danse en Jean-François Portaels, hoofd van de Brusselse Academie voor Schone Kunsten.

Portaels draagt haar voor aan Antoine Bourlard, zijn collega in Mons, wanneer het gezin definitief naar daar verhuist. Bourlard ziet er erg tegenop om de 17-jarige Cécile les te geven, maar laat haar toe als vrij student (1883-1886).

De mijnwerksters van de Borinage

Bourlard stelt Cécile voor om in het atelier naar levend model te schilderen, maar ze voelt daar weinig voor en klimt de terrils op om de echte arbeidersvrouwen te portretteren. Ze maakt spontane schetsen die ze in het atelier uitwerkt tot olieverfschilderijen, houtskool-, potloodtekeningen en gravures. Ze wil de mensen tonen terwijl ze aan het werk zijn, dat maakt voor haar deel uit van de levensomstandigheden. Ze heeft daarbij specifieke aandacht voor vrouwen.

Hoewel mijnwerksters een veelvoorkomend thema is in kunst uit die tijd, is Cécile Douard de enige die de vrouwen weergeeft zoals ze zijn. Ze wordt hiermee kroniekschrijfster en aanklaagster van hun werkomstandigheden.

Ze is er bij tijdens de stakingen en onlusten van 1886 met een schetsboek onder de arm. Ze schildert vrouwen gebogen onder een zware last die als gewonde dieren lopen, of even uitrustend tussen het harde werk door, met uitgemergelde gezichten en hun voeten in doeken gewikkeld, onder een hemel die nooit opklaart. Ze tekent vrouwen die het kolenwagentje op de blote voeten voortduwen, gespannen als een boog, wachtend voor ze in de mijn afdalen of scharrelend op een terril.

Haar stijl is naturalistisch. Ze accentueert nadrukkelijk het proletarische karakter van de uitgebuite meisjes en vrouwen, die als monumentale figuren behandeld worden in op groot formaat uitgewerkte schilderijen.

Vrouwen als vrije vogels

Om in haar eigen levensonderhoud te voorzien schildert Cécile landschappen en portretten op vraag van de burgerij van Mons en geeft ze tekenles aan hun kinderen. Antoine Bourlard zorgt voor de nodige contacten.

Vrouwen die via echtgenoot of familie niet verwant zijn aan een kunstenaar zien vaak af van het huwelijk, vastberaden als ze zijn zich te wijden aan hun passie en carrière. Deze vrouwen worden op dat moment aanzien als vrije vogels.

In 1888 zorgt het nalatenschap van haar vader ervoor dat Cécile een eigen atelier kan bouwen naast dat van Bourlard. Vier jaar later slaat het noodlot toe wanneer de Trouille, de rivier die Mons doorkruist, zwaar overstroomt en haar atelier onderloopt. In een poging om haar bezittingen te redden, raakt Cécile ernstig verwond. In de jaren erna ondergaat ze verschillende oogoperaties die niet kunnen verhelpen dat ze stilaan blind wordt.

In 1898 maakt Cécile haar laatste schilderij ‘Les grappilleuses sur le terril’, vrouwen die een terril opklauteren, speurend tussen het stof naar verloren kolen waarmee ze hun karige bestaansmiddelen aanvullen.

Een jaar later, in 1899, sterft Antoine Bourlard, haar mentor en levensgezel en raakt Cécile volledig blind. Ze blijft niet bij de pakken zitten en leert braille en viool spelen en legt zich toe op beeldhouwen. Ze wil hiermee aantonen dat het leven nog veel te bieden heeft, ook voor blinden. Zo is ze meer dan 10 jaar voorzitter van de op dat moment nog prille Brailleliga (1926-1937).

Na vele reizen, twee autobiografische boeken en een rijk gevuld leven, sterft ze in 1941.


Cécile Douard zelf ontdekken

Je vindt de werken van Cécile Douard in verschillende Belgische musea die allemaal op wandelafstand van een treinstation liggen. De meeste zijn ook met een Museumpas te bezoeken. Niet meer twijfelen dus!

Mijnwerksters aan het werk

Het woord hiercheuse is afgeleid van de term ‘hierchage’, het slepen van steenkool, de voornaamste bezigheid van de vrouwelijke mijnwerkers: het duwen van de volle kolenwagens naar de schachten en het bovengronds selecteren van de kolen.

Hiercheuses begonnen gemiddeld op hun 12 in het mijnbedrijf te werken. Ze waren laaggeschoold en vulden hiermee het gezinsinkomen aan. Ze hielden dit zware werk vol tot ze huwden en een eerste kind kregen. In de 19de eeuw gebeurde dit gemiddeld tussen 26 en 29 jaar.

Over het algemeen bedroeg hun dagloon nauwelijks de helft van wat hun mannelijke collega’s ontvingen. Dit was te wijten aan het ‘vrouw-zijn’ en niet aan de aard van hun werk of functie. Het lage loon vormde in België de reden om de arbeid van vrouwen ondergronds pas laat te verbieden.

Pas in 1892 werd ondergrondse arbeid voor vrouwen onder 21 jaar verboden. Vrouwen bleven tot in de jaren 1920 werken in de mijnbedrijven, in de laatste jaren veelal bovengronds.

Vanaf 1880 werd de mijnwerkster één van de meest geschilderde, gebeeldhouwde en later gefotografeerde arbeidsters in België. Meestal werden ze weergegeven als lieflijke figuren, zoals door Guillaume Charlier, als onverzettelijke heldinnen van het proletariaat door Constantin Meunier en vaak zelfs half ontbloot in erotische taferelen door Armand Rassenfosse.

Cécile Douard was echter de enige die de echte mijnwerksters verbeeldde: het harde werk dat ze verzetten, hun vastberadenheid, hun wanhoop, hun lot en hun kracht.


Vrouwelijke kunstenaars in de 19de eeuw

Hoewel vanaf het einde van de 19de eeuw de emancipatie van de vrouw zich geleidelijk doorzet, blijft de rol van de vrouw die van moeder en huisvrouw. Het onderwijs blijft zwak, van stemrecht is er nog lang geen sprake en de meeste beroepen blijven verboden. Zo is het heel moeilijk om als vrouw een andere rol op te nemen dan die van vrouw aan de haard.

Burgervrouwen die het ambiëren om kunstenaar te worden, hebben heel wat obstakels te overwinnen. Tot 1889 blijven de officiële academies in België gesloten voor vrouwen. Ze moeten zich openlijk uitspreken voor hun keuze en doorzetten om een plek te veroveren in een wereld die bijna uitsluitend door mannen wordt bevolkt.

In de 19de eeuw werd kunst gezien als een scheppingsproces en die geniale, goddelijke gave was enkel mannen gegeven. Vrouwen waren er om leven te schenken en in dienst te staan van dat leven. Als ze toch het atelier betraden, was dit meestal als model of muze. Buiten dit denkpatroon treden was geen eenvoudige en zelfs een moedige keuze te noemen. Vrouwen die deze keuze maakten werden wantrouwig bejegend, in hun reputatie aangetast en zelfs bespot.

Sommigen slaagden er in om dit patroon te doorbreken als vrouw, dochter of familielid van een kunstenaar, denk maar aan Georgette Meunier (het nichtje van Constantin), Claire Duluc (dochter van Félicien Rops) of Anna Boch (telg uit de Boch van de faïence- en keramiekfabriek Royal Boch en nicht van Octave Maus). Zij was het enige vrouwelijke lid van de kunstenaarskring Les XX. En toch schreef medelid Emile Verhaeren over haar dat ze weliswaar veel talent had, maar “dat ze jammer genoeg geen man was”…

Cécile Douard: La hiercheuse au repos, 1896. Collection de la province de Hainaut (BPS22).
Cécile Douard: La hiercheuse au repos, 1896. Collection de la province de Hainaut (BPS22).