Beschermd erfgoed: arbeidershuisjes in Leuven

Wie wil zien hoe arbeiders in de 19de eeuw leefden, kan naar Leuven. Op een half uurtje stappen van het station – de Bondgenotenlaan in en dan altijd rechtdoor – in een zijstraat van de Brusselsestraat vind je de Jean Bulenswijk. Niet toevallig aan de rand van Leuven, op een steenworp van de grote fabrieken en brouwerijen.

De 20 huisjes in de Jean Bulenswijk zijn rug aan rug gebouwd met 24 huisjes in de Muurkruidstraat, met muren van amper één steen dik. “Dat was natuurlijk goedkoper, maar je kon door de muren alles horen wat de buren aan het doen waren. Comfortabel was dat niet.” Dat vertelt ons Luc Minten. De historicus en leerkracht geschiedenis schreef over deze arbeidershuisvesting het bijzonder interessante en mooi vormgegeven boek ‘(Over)leven in Leuvense gangen’.

Luc Minten: “Rond 1900 woonde ongeveer 13% van de Leuvense bevolking in dergelijke gangen, vaak niet zichtbaar vanop de straat, want miserie en armoede moesten worden weggestoken voor de rijke burgerij. Het hoogste aantal werd in 1880 genoteerd: 144 gangen. De huisjes in de cité Bulens werden in 1873 gebouwd door Jean Bulens, een graanhandelaar die ook brood zag in investeren in volkshuisvesting. Steen per steen bouwt hij zo een imperium uit. Bulens bezat naast de huisjes in de naar hem genoemde cité, ook werkmanswoningen in de Kaboutermansstraat en de Bloemenberggang. Dat was voor die man een geweldige broodwinning. Ondernemers zoals hij zagen volkshuisvesting echt als een manier om winst te maken.”

Hij deed dat dus niet uit naastenliefde?

Luc Minten: “Neen, zeker niet, het economisch profijt stond voorop. De verhuur van die arbeidershuisjes was een goede investering voor de eigenaren. Die zijn er echt wel rijk mee geworden. Jean Bulens bijvoorbeeld is van nul begonnen en schopte het van azijnfabrikant tot grootgrondbezitter. Bij zijn dood in 1876 behoorde hij tot de 10 rijkste Leuvenaars. Al moet ik daar wel aan toevoegen dat de cité Bulens eigenlijk een echt model was voor die tijd. De meeste gangen waren immers rijwoningen zonder tuin, maar Bulens voorzag van in het begin een tuintje voor de bewoners. Dat was toen uitzonderlijk en nieuw voor Leuven.”

Verarmde boeren

Waarvoor werden die tuintjes gebruikt?

Luc Minten: “De eerste bewoners van die huisjes waren eigenlijk verarmde boeren en landarbeiders. We zitten midden in de industriële revolutie. Kleine boeren kunnen amper nog overleven op het platteland. Dus trekken ze massaal naar de stad op zoek naar werk. Voor huisvesting kunnen ze enkel in de gangen terecht. De tuintjes gebruiken ze om kleinvee te houden – geiten, kippen, varkens… Mensen en dieren leefden in slechte hygiënische omstandigheden door elkaar, zonder voldoende toiletten. In de bouwaanvraag van cité Bulens stonden er zes toiletten ingetekend, maar uiteindelijk zijn er maar vier gebouwd. Vijf gezinnen moesten dus één toilet delen. Als je weet dat elk gezin uit 5 à 7 mensen bestond, kan je zelf wel uittellen wat dit betekende… Riolering was er ook al niet. Urine en stront besmetten het grondwater, met allerlei ziektes tot gevolg.”

Hoe waren die huisjes ingericht?

Luc Minten: “Er waren twee kamers op het gelijkvloers en twee op de eerste verdieping. Beneden was er vooraan een ruimte voor met een Leuvense stoof, om te verwarmen en op te koken. Daarachter was een eetplaats, die vaak als slaapkamer werd gebruikt. Boven waren nog twee kleine slaapkamers. Dat was dus echt wel krap behuisd voor de kroostrijke gezinnen uit die tijd. Volgens de plannen moest er ook een kolenkelder komen, maar die is nooit gebouwd. Alles was heel primitief ingericht, zonder elektriciteit en stromend water. Dat was de typische armoedige inrichting van arbeiderswoningen in die tijd.”

Waarom koos men er eigenlijk voor om arbeiders weg te steken in dergelijke gangen en beluiken?

Luc Minten: “We zitten dan volop in de 19de eeuw, de tijd van het economisch liberalisme en de bourgeoisie. Ook in Leuven was dat heel duidelijk. Het liberale stadsbestuur bestond uitsluitend uit rijke burgers die totaal geen voeling hadden met het gewone volk. Het idee was trouwens ook dat de overheid niet mocht ingrijpen: laisser faire, laisser passer. Er moesten eerst enkele dodelijke epidemieën uitbreken, zoals de cholera in 1866. Pas dan groeide er interesse in volksgezondheid.”

De huisjes hebben merkwaardig genoeg de Eerste Wereldoorlog overleefd?

Luc Minten: “Ja, Leuven was heel zwaar verwoest, maar dat waren hoofdzakelijk de grote boulevards. Omdat de arbeidersbuurten ver weg van het centrum lagen, zijn die minder zwaar getroffen. Maar bij de wederopbouw werden de arbeidersbuurten weer achteruit gesteld, want al het geld ging naar prestigieuze projecten. De arbeiders werden vergeten. Na de Eerste Wereldoorlog werden de huisjes in de cité Bulens één voor één verkocht. Die huisjes stonden er al 40 à 50 jaar, en er waren serieus wat kosten aan. Zo moest er een riolering worden aangelegd. De nieuwe eigenaren, meestal ongeschoolde arbeiders die in de Leuvense fabrieken werkten, kwamen er zelf in wonen. Ze zagen dat als een investering voor de rest van hun leven.”

Hadden zij de middelen om die huisjes op te knappen?

Luc Minten: “Dat was vaak een probleem, ook in de andere cités in Leuven. Eigenlijk hadden zij daar het kapitaal niet voor. Dat werd heel duidelijk zichtbaar na de Tweede Wereldoorlog. In de jaren  1950-1960 sloeg de verkrotting echt toe. Plannen om de wijk te slopen en te vervangen door hoogbouw hielpen ook niet om nog eigenaren te vinden die wilden investeren. In 1980 waren er nog 36, al dan niet bewoonde, gangen in het Leuvense.”

Yuppies

Uiteindelijk is de wijk gered door een heel ander slag mensen dan de arme arbeiders waarvoor ze gebouwd werd?

Luc Minten: “In de jaren 1980 namen yuppies er hun intrek. Young Urban Professionals met een degelijk inkomen die in Leuven hadden gestudeerd en in Brussel werkten. Zij konden de huisjes opkopen en aanpassen naar hedendaagse normen. De wijk kreeg daarmee een heel ander profiel: hipper en groener. Het is een heel rustige buurt. Een groene oase midden in de stad met nog een beetje privacy doordat de huisjes wat verscholen liggen. Eigenlijk is dat nu een heel mooie omgeving om te wonen. Maar sociale huisvesting is dit al lang niet meer, eerder een voorbeeld van gentrificatie.”

Vandaag zijn de huisjes erkend als erfgoedcluster, las ik in uw boek.

Luc Minten: “In de jaren 1950-1960 werden arbeidershuisjes massaal afgebroken. In die periode liet de socialistische burgemeester Franz Tielemans Sint-Maartensdal bouwen, een complex van sociale appartementsblokken naar een ontwerp van Renaat Braem. Dat was een serieuze sprong voorwaarts in de volkshuisvesting. Maar het besef groeide ook dat niet alles van het verleden mocht verdwijnen. Daarom is het goed dat de cité Bulens als voorbeeld van de eerste generatie 19de-eeuwse arbeidersbuurten bewaard wordt. Dat maakt dit toch wel tot een uniek stukje erfgoed.”


Luc Minten, (Over)leven in Leuvense gangen: Bewoners, volksgezondheid en ruimtelijke ordening in de Jean Bulenswijk en de Muurkruidstraat (1873-2020), Salsacahier 16, 2021, 96 p.

Dit interview verscheen eerder in ons magazine Linxuit van maart 2022.